Er zijn 100 dagen achter elkaar.

Judith is 24 jaar, ongetrouwd en vrij goed gebekt. Ze is met lof afgestudeerd in de politicologie en was tijdens haar studietijd actief in de vredesbeweging en protesteerde tegen racisme en kernenergie. Welk van de volgende beweringen is waarschijnlijker:

a. Judith werkt als kasbediende bij de bank.
b. Judith werkt als kasbediende bij de bank en is actief in de vrouwenbeweging.

De meeste mensen zullen hier voor b. kiezen, maar dat is niet terecht. Bij bewering b. staan twee zaken die (ook uit het verhaaltje) eigenlijk niets met elkaar te doen hebben. Vertalen we bewering a. en b. naar de wiskunde, dan krijgen we het volgende. a. de kans op een 3 bij een worp met een dobbelsteen en b. de kans op een 3 bij een worp met een dobbelsteen en de kans op kop bij het opgooien van een munt. De kans bij a. bedraagt 1/6, die bij b. 1/6*1/2=1/12. Met andere woorden, de kans bij b. is altijd dubbel zo hoog.